Beste vrienden,
Ja, ‘vrienden’, want ik heb me nog nooit zo snel bevriend gevoeld als met de leden van het 1 april genootschap Rien van Nunen. Barrieres waren er niet te slechten. De meesten had ik nog nooit in levende lijve ontmoet. Net alsof we een gesprek oppakten dat nooit begonnen was. Het zal onze gemeenschappelijke achtergrond zijn geweest plus de daaruit voortkomende journalistieke reddingsvlucht. Hillegom is alleen maar te redden als ik ga schrijven, heb ik in mijn puberale overmoed ooit gedacht. Dat is vast geen overweging van mij alleen geweest. De naam ‘geestgronden’ moet goed geduid worden, want als er iets is wat ik daar altijd gemist heb is het wel de geest. Daar moest ik voor gaan zorgen. Mijn tweede stukje voor het rode weekblad werd al meteen in die geestgrond gesmoord.
‘Hoe groot schat jij de geestelijke ontwikkeling van de gemiddelde lezer van ons weekblad?’ vroeg de hoofdredacteur.
Daar had ik helemaal niet over nagedacht. Ik had gewoon geschreven.
‘De volwassen lezers,’ ging hij door, ‘hebben die het verstand van een volwassene, denk je?’
Ik dacht van wel.
‘Ik zal je uit de droom helpen. Je moet je richten op mensen die het verstand van een dertienjarige hebben. Die mensen snappen niks van jouw stukje.’
Toch had drogist Letschert gezegd dat hij mijn eerste stukje heel mooi had gevonden. Volgens mij heb ik al die jaren alleen voor Letschert geschreven.
Toen ik daar in Flora zat heb ik nog de aandrang gehad om naar hem toe te lopen. Maar ik dacht: Ach, laat maar zitten. Die is net als ik alleen maar ouder geworden.
Nu komt het, zoveel jaar later, toch nog goed. We hebben ons genootschap. Frenk der Nederlanden heeft dat officieel bevestigd in Het Parool. Dan is het zo. Hij schrijft zo mooi dat je zijn stukjes altijd zou willen lezen. Zoals ik de interviews van die andere Frenk vaak onderga als een spannend romanfragment.
Jos van Heck